De wilg nader bekeken
Waarom er in mijn geboortedorp zoveel knotwilgen stonden, en hoe ik die boom in Galicië iets beter heb leren kennen.
Welkom terug op mijn substack. In dit eerste epistel schrijf ik over de wilg, een oer-Hollandse boom die ik pas nader heb leren kennen nu ik in Galicië woon. Van de 1.500 woorden die volgen, vind ik ‘sliet’ een van de mooiere. Het zal zo’n 10 minuten duren om deze tekst te lezen.
In het landschap van mijn jeugd was de wilg nooit ver weg. Bladerend door een plakboek dat ik als kleine jongen bijhield, zie ik mijn vroegere zelf en mijn broertje met muts op en sjaal om op het voetbalveld staan. We dragen voetbalschoentjes, hij klemt een oranje bal tegen de borst en ik heb een wit-zwarte onder de rechtervoet.
Een meter of tien achter ons hangt dik de mist tussen de lange takken van de wilgen aan de waterkant. Het zal eind 1990 of begin 1991 zijn geweest. De bomen op de foto zullen later die winter geknot zijn. Zo staan ze op de achtergrond op foto’s uit de jaren erna, en zo herinner ik me ze ook: knoestige stompen die hooguit een meter boven de oever uitstaken, met een sprietig kapsel van twijgen. Om de anderhalve meter stond zo’n knotwilg, en om de zoveel bomen rustte een stalen ballenvanger tussen de nieuwe uitlopers, want een breedtepass belandde bij SV Noordeloos dikwijls in de sloot.
Op de fiets naar het sportveld passeerde ik tientallen knotwilgen, langs de sloten en het veenriviertje waar het dorp zijn naam aan ontleent, het water dat in de volksmond de Boezem heet en door anderen de Giessen wordt genoemd, het stroompje waarin ik na schooltijd en in de vakanties op voorn en brasem viste, en later op snoek. Menig stuk kunstaas eindigde in een wilg. Voor de boerderij van Van de Valk, tegenover de voormalige domineeswoning, stond een bijzonder dik exemplaar. Een knotwilg als een olifantenkop, het dijbeen van een triceraptops. (‘Een robocop van een boom’, schreef Paulien Cornelisse in de Volkskrant. ‘De knotwilg staat als een vuist in het land.’)
Pas ruim drie decennia later, nadat ik naar het noorden van Spanje ben verhuisd en nu ik opnieuw op het ‘platteland’ woon, heb ik de wilg nader onderzocht. De boom is door mijn migratie van stad naar dorp meer op de voorgrond van mijn bestaan gekomen. Ik voel me, met andere woorden, wilgbewuster dan ooit.
Waarom stonden er zoveel wilgen in Noordeloos? Dat heb ik me als kind nooit afgevraagd. De wilg (Salix) was er gewoon, net als de sloten en de koeien. Hij houdt van een natte omgeving, en aan water geen gebrek in de Alblasserwaard. De wilg laat zich gemakkelijk stekken, het hout is voor tal van doeleinden bruikbaar en de wortels zorgen dat het polderland niet afbrokkelt en in de sloot terechtkomt.
‘Boerengeriefhout’ werd de wilg ook wel genoemd, omdat hij zo nuttig was. Dat schreef mijn vader, die al zijn hele leven tussen de Noordelose wilgen woont, me desgevraagd in een e-mail. ‘Meestal werd een jonge wilg als lange stok (een sliet) geplant. Kon deze onbeperkt groeien, dan werd het een hoge boom, die zware takken opleverde voor boerendoeleinden.’
De taal blijft verrassen; het woord ‘sliet’ kende ik niet. Van Dale definieert het als een ‘afgehouwen en van de takken ontdane, recht opgeschoten dunne stam, m.n. van hakhout’. Twee andere definities wijzen op twee functies van slieten: als je ze dwars over de balken van de schuur legt, kun je er koren of hooi op bewaren, en je kunt ze ook gebruiken om de dieren in de stal van elkaar te scheiden. Maar er zijn tal van andere functies denkbaar. Houten palen komen nu eenmaal goed van pas op een boerderij.
Je kunt zo’n sliet ook in de grond steken, dan groeit er een nieuwe boom uit. ‘Werd zo’n groeiende sliet na korte tijd ingekort, dan ontstonden er aan de top twijgen’, aldus mijn vader. ‘Een knotwilg was geboren. Na een paar jaar werd die gesnoeid, de takjes werden gebundeld in takkenbossen. Die bewaarde men in een takkenstuik. Waren de takken goed gedroogd, dan gebruikte men ze in kachels en stookhokken.’
‘Takkenstuik’ vind ik niet terug in het woordenboek, maar bij ‘stuik’ staat de betekenis ‘een geheel van acht of tien schoven graan, op het land tegen elkaar geplaatst om te drogen’, met als sub-betekenis een ‘stapel of tas hout’. Ook een mooi woord, ‘tas’ in de betekenis van ‘stapel’, ‘een opgetaste hoop’. En het werkwoord ‘stuiken’ staat voor ‘hout in stuiken zetten om te drogen’, ook ‘opstuiken’ genoemd.
‘De lange stokken werden in de sloot gelegd’, schreef mijn vader. ‘In het voorjaar begonnen die takken te ontluiken, zodat de schil er gemakkelijk af te halen was. Bij de buren schilde ik die stokken voor een dubbeltje per stuk.’ Hij noemt enkele toepassingen: hekwerken, afrasteringen, het vastzetten van vee. De wilgentenen werden onder meer verwerkt tot manden, korven en zinkstukken voor waterwerken.
‘Langs de weilanden van boer Oosterom op Den Dool stonden langs de lange vaarsloot (voor mij toen schier oneindig lang) knotwilgen. Met tussenpozen van enkele jaren werd gesnoeid. Bij voorkeur in een periode met dik ijs, zodat het gekapte hout op het ijs viel en er gemakkelijk afgehaald kon worden om verder te verwerken. In mijn herinnering was er in alle winters gedurende lange tijd ijs met ook sneeuw.’ Tot zover de herinneringen van mijn vader, die dit jaar 83 hoopt te worden.
De wilg heeft tot voor kort een hoge gebruikswaarde gehad voor de mens – en de mens ook voor de wilg, door de boom veelvuldig te stekken. De schors van enkele soorten wilg bevat bovendien salicine, dat lange tijd als pijnstiller is gebruikt. De opkomst van plastics en andere industriële producten in de tweede helft van de vorige eeuw heeft het gebruik van de wilg sterk doen afnemen. De modern-westerse mens heeft de wilg om het zo te zeggen in de wilgen gehangen. Dit alles heeft zich vóór mijn geboorte voltrokken en de wilgen rondom het voetbalveld van SVN waren daarmee waarschijnlijk in 1990 al verworden tot relikwieën uit het verleden.
Over het gebruik van de wilg is online meer informatie te vinden dan ik hier kan weergeven. Wel kan ik deze oude video aanbevelen, die hetgeen mijn vader beschrijft, illustreert, inclusief de bevroren sloten:
Dat mijn vriendin en ik op het Spaanse platteland wonen, is deels het gevolg van onze afkeer van de kwalijke aspecten van de modern-westerse, industriële samenleving. Zij heeft daar dit jaar uiting aan gegeven middels de dansvoorstelling Millo Vello (‘oude maïs’) die ze met haar gezelschap Ay Carino heeft gemaakt en reeds in meerdere steden heeft opgevoerd. Het vlechten van wilgentakken staat daarin centraal.
Op een zondagochtend in maart – de voorstelling zou een week of zes later in première gaan – vergezelde ik haar naar een workshop levende wilgentakken vlechten in Rábade, een dorpje aan de rivier de Miño. Zij zat achter het stuur, het was ongeveer een uur rijden in zuidelijke richting, we waren de enigen op de snelweg. De zon was nog onzichtbaar, maar vanaf de passagiersstoel zag ik de boomtoppen rechts van ons al blaken in het laatwinterse ochtendlicht.
Aangekomen bij het cultureel centrum wandelde ik een rondje met Kofi, de hond waar we die maand op pasten. In afwachting van het begin van de workshop probeerde ik zo het contact met andere deelnemers te vermijden. Het overheersende gevoel was een combinatie van onzekerheid over mijn Spaans, vermoeidheid en een ongerechtvaardigde portie verdrietige ontevredenheid.
Een voorstelronde aan het begin van de workshop dwong me mijn zwijgen te verbreken. Ik vertelde in mijn beste Spaans dat wij in het noorden van Galicië wonen, dat ik geïnteresseerd ben in ‘de natuur’ en ernaar uitzag meer te leren over de wilg.
Na deze kennismaking, we waren inmiddels aan de slag met twijgen, potgrond en snoeischaren, kwam een van de deelnemers naar me toe, een veertiger met vaalbruin haar en een bril. Hij schudde me de hand en zei iets wat ik niet begreep. Hij herhaalde het, maar ik begreep het nog steeds niet, en dus zei ik maar ‘gracias’ om er vanaf te zijn. Later begreep ik dat hij had gezegd dat hij Nederlands zou willen spreken zoals ik al Spaans kan spreken. Dat was best aardig van hem. Ik heb nog twee dagen milde treurnis gevoeld dat ik zijn poging contact te maken niet beter heb weten te beantwoorden. Uit schuldgevoel heb ik twee video’s van hem geliket op youtube – hij deelde namelijk visitekaartjes uit met het adres van zijn youtubekanaal.
Over contact maken gesproken: bedankt dat je nog steeds leest. Mocht je vragen hebben of willen reageren, schroom dan niet me een bericht te sturen. Je kunt je inschrijven voor deze nieuwsbrief door hieronder je e-mailadres in te voeren. De tekst gaat daarna weer verder, maar je bent er bijna doorheen. Nog drie alinea’s te gaan.
Het resultaat van de workshop, een soort driedimensionale mattenklopper, hebben we hier voor het huis geplant, tussen de koriander en de rozemarijn. Twee of drie scheuten leven nog, de andere zijn verdroogd. Na afloop van de cursus mochten we zo veel wilgentenen mee naar huis nemen als we wilden, en we hebben er tientallen in de grond om ons huis heen gestoken, van diverse soorten die ik niet bij naam kan noemen.
Aan de meeste groeien inmiddels felgroene zonnepanelen. Zo’n stekje schijnt binnen een paar jaar in een boom te kunnen veranderen. De wilg is, met andere woorden, een gewillige soort. Door hun groeidrang worden ze ook wel ‘pioniers’ genoemd. Ze bereiden de weg voor het ontstaan van nieuw bos. Bomen en bossen zijn een sterk antwoord op de klimaatproblematiek en een van de grootste blunders in onze menselijke geschiedenis is dat wij onszelf buiten het bos geplaatst hebben, en het bos buiten ons. Hier in Noord-Spanje proberen wij dat tij enigszins te keren, ook al zijn het druppels op een gloeiende plaat.
Toen ik afgelopen week met de handzeis – hoz genoemd, spreek uit oth, een kapmes in de vorm van een vraagteken – het gras en de netels snoeide die tegen het hek van de kippenren aangroeiden, en per ongeluk zo’n stekje op tien centimeter boven de grond afsneed, voelde ik me dus bedroefd. Een premature knot, die het stekje mogelijk fataal wordt. Maar de meeste tenen staan nog fier overeind, zoals deze:
Bedankt voor het lezen, de hartelijke groeten en tot de volgende keer.
Henk Bovekerk
Penagateira, 19 mei 2024